26
De herinnering aan de kamer in het kindertehuis, de gelijkenis met haar kamer in Baikie’s, bracht haar met een ruk naar het heden terug. Er was een uur verstreken. Ze was beland bij een van de door de Estate opgerichte stenen muurtjes waarachter de jagers zich tijdens de korhoenderjacht verschansten, en ze stelde zich voor hoe de verwanten van haar vader zich daarachter schuilhielden, in afwachting van het geklapwiek van de korhoenders die over hun hoofd langsvlogen. Mannen met waterdichte jacks en schallende stemmen. De beslissing van haar familie om dit land te verkopen voor de aanleg van de steengroeve had haar vooroordeel jegens hen alleen maar versterkt.
In de dagen voor Bella’s uitvaart, na de ochtendlijke inspectie, liep ze door de heuvels om zich te oriënteren. Laat op een van de middagen beklom ze Fairburn Crag. Vanaf dat hoge punt had ze uitzicht op Holme Park House, dat als de blauwdruk van een architect beneden lag uitgestrekt. In een bocht van de rivier lag het hoofdgebouw met zijn twee vleugels en daarachter de geometrisch aangelegde tuinen. Grace begreep dat die tuinen de grootste trekpleister voor bezoekers vormden. Zelf was ze er nooit geweest. De gezusters Halifax hadden aangeboden om haar erheen te brengen; ze hadden een gezellig uitje gepland in de Rover, inclusief een picknick. Volgens hen was het park de enige plek in Northumberland waar je appelvinken kon zien. Grace was bijna in de verleiding gekomen, maar toen Cynthia iets had gemompeld over haar erfgoed, had ze geweigerd.
Terwijl ze nu naar beneden keek, voelde ze geen enkele binding met het huis. Ze had er niet willen wonen. De bitterheid van haar vader leek misplaatst en ze had er spijt van dat ze zich er door hem in mee had laten slepen.
Ze begon met tegenzin aan de lange wandeling terug naar Baikie’s. Ze vond de avonden in de cottage een verschrikking. Ze had niet verwacht dat het zo zou zijn. Ze had geweten dat het niet makkelijk zou zijn – dat had ze ook tegen haar vader gezegd – maar ze had gedacht dat het misschien wel leuk zou zijn om met andere vrouwen samen te wonen. Ze had gehoopt op de ongedwongen kameraadschap die ze in de bibliotheek van de gezusters Halifax had ervaren. De universiteit was prestatiegericht geweest, maar dat had ze toegeschreven aan de aanwezigheid van mannen. Hier in de cottage – drie vrouwen onder elkaar, alle drie deskundig op hun eigen vakgebied en gemotiveerd – had ze geen spanning verwacht. Ze had zelfs gehoopt dat er een soort vriendschap zou ontstaan. In plaats daarvan werd ze geconfronteerd met vragen en achterdocht. Anne Preece was de meest opdringerige.
‘Fulwell?’ had ze gevraagd toen ze haar naam had gehoord. ‘Toch geen familie van Rob en Livvy van Holme Park, hè?’
Ze had gelachen, en Grace had zich niet geroepen gevoeld om te antwoorden, maar de vraag had haar onbehagen gewekt. Vanaf haar aankomst in de cottage, vanaf het moment dat ze het verhaal had gehoord van Bella, die aan de balk in de schuur bungelde, was ze bang. Ze voelde zich alleen veilig als ze in haar eentje in de heuvels was, en zelfs dan had ze nog af en toe het gevoel dat ze werd gevolgd.
Toen ze terugkwam bij Baikie’s was het bijna donker. Voor de deur aarzelde ze en in een vlaag van paniek kwam ze even in de verleiding om zich om te draaien en ervandoor te gaan. Er hing een etensgeur. Rachael, die in de keuken was, had waarschijnlijk haar voetstappen gehoord, want de deur ging open. Grace wist niet wat ze van Rachael moest denken. Soms had ze het idee dat ze voor haar nog meer op haar hoede moest zijn dan voor Anne.
‘Hoi,’ zei Rachael. ‘Kom binnen. Ik begon me net een beetje ongerust te maken.’
Toen Grace vanuit de frisse buitenlucht de geur van tomaten, knoflook en gesmolten kaas opsnoof, voelde ze haar maag ineenkrimpen.
‘Ik heb een vegetarische lasagne gemaakt,’ zei Rachael. ‘Wil je ook wat? Er is genoeg. Het is een beetje laat om nog aan het kokkerellen te slaan.’
‘Heerlijk. Graag.’ Ze wist niet wat ze anders had kunnen zeggen.
Omdat het zo koud was, gingen ze in de luie stoelen vlak voor de haard zitten met hun bord op schoot. Niemand had de moeite genomen om de gordijnen dicht te trekken of het grote licht aan te doen. Anne zat nog te werken aan het bureau, de bureaulamp op haar papieren gericht, dus zaten zij in de schaduw, die nu en dan werd verlicht door de rode gloed van een vonkend houtblok.
‘Ik heb een blik geworpen op de resultaten van je onderzoek,’ zei Rachael. Grace voelde hoe haar maag weer ineenkromp. Ze prikte met haar vork in het eten.
‘O ja?’
‘Ik stond er echt van te kijken! Ik bedoel, ik had geen idee. In deze vallei zitten kennelijk veel meer otters dan waar ook in het graafschap. In heel Noord-Engeland, trouwens.’
‘Dat zou ik echt niet weten. Ik heb het idee dat de aantallen over het algemeen zwaar worden onderschat.’
‘Als het onderzoek achter de rug is, zou je eigenlijk moeten overwegen om je bevindingen te publiceren.’
Hier keek Grace van op en ze vroeg zich af waarom Rachael zo aandrong.
‘Vind je?’
‘Als jij het niet doet, doet een ander het. Jij hebt al het werk gedaan. Waarom zou je een ander met de eer laten strijken?’
‘Daar zit wat in.’ Al wist ze heel goed dat ze haar resultaten nooit zou blootstellen aan de kritische blik van wetenschappers. Ze pakte de borden en bracht ze snel naar de keuken opdat Rachael niet zou zien hoe weinig ze had gegeten.
Toen ze in de woonkamer terugkwam, was Anne opgestaan en stond ze voor de haard met haar handen uitgestrekt naar het vuur.
‘Ik ben vandaag bij het postkantoor langsgegaan,’ zei Rachael. ‘Er was post. Die had ik je natuurlijk eerder moeten geven.’
Ze gaf Grace een witte envelop. Het was de eerste brief die ze kreeg sinds het begin van het project, en de twee anderen staarden naar haar, verwachtten dat ze hem meteen zou openmaken. Maar ze vouwde de envelop doormidden en stak hem in de zak van haar spijkerbroek.
Anne deed al even geheimzinnig met een van de brieven die zij had gekregen. Ze scheurde de envelop onmiddellijk open alsof ze niet kon wachten om te zien wat erin zat, bekeek vluchtig de inhoud en propte het vel papier weer in de envelop terug.
Rachael bleef de hele tijd met haar neus in haar boek zitten, in een doelbewuste poging om te voorkomen dat ze als te nieuwsgierig zou worden beschouwd, maar Grace keek toe. Ze zag dat de brief met de hand was geschreven, maar dat er bovenaan een bedrijfslogo stond. Ze had er maar een glimp van opgevangen, maar ze wist bijna zeker dat ze het logo van Slateburn Quarries had herkend. Daardoor nam haar onbehagen alleen maar toe, haar gevoel dat er hier niemand was die ze kon vertrouwen.
Later ging ze op zoek naar de brief. Toen Anne die avond in de badkamer was om haar haar te wassen, had Grace de ladekast waarin ze haar kleren bewaarde en haar handtas doorzocht. Ze had zelfs de prullenbak leeggegooid op de vloer, maar de brief was nergens te bekennen. Of Anne had die bij zich gehouden, of ze had hem verbrand toen niemand het zag. Dat op zich vond Grace al verdacht.
Hoewel ze nog lang wakker lag toen de anderen al sliepen, maakte Grace haar brief die avond niet open. Ze had genoeg om over na te denken. Ze wachtte tot de volgende ochtend toen ze op de heuvel was en ze in alle richtingen tot aan de horizon kon kijken.
De brief was van haar vader. Hij woonde nog steeds boven het restaurant, werkte daar ook, en hij had maar sporadisch van zich laten horen sinds ze van school af was. Zelfs tijdens haar studie aan de universiteit had ze veel over zijn gemoedsgesteldheid kunnen opmaken uit de aard en tijdsduur van het contact dat hij onderhield. Als hij nuchter en opgewekt was, verraste hij haar met gezellige telefoontjes, ansichtkaarten met een obsceen plaatje aan de ene zijde en ditjes en datjes over Rod en het werk aan de andere, en soms een nieuw recept waarover hij enthousiast was. Nog voordat ze begon te lezen kreeg ze door de lengte van zijn brief al het vermoeden dat hij weer in de put zat en dat hij weer gedronken had. De toon – obsessief, paniekerig – bevestigde haar vermoeden, en daardoor werd haar eigen bezorgdheid versterkt. De brief begon met een lijst vragen over Bella. Hij had op de een of andere manier over de zelfmoord gehoord en hij wilde er alles over weten. ‘Hoe is ze gestorven?’ vroeg hij. ‘Was je erbij toen ze werd gevonden? Weten ze zeker dat het zelfmoord was?’
In eerste instantie raakte ze in de war door al die vragen. Waarom zou haar vader, hoe geagiteerd hij ook was, zich zoveel aantrekken van de dood van een vrouw van middelbare leeftijd, de echtgenote van een boer? Maar door een quasi-terloops zinnetje begreep ze het opeens. Hij had geschreven, alsof hij dat als vanzelfsprekend beschouwde: ‘Je herinnert je Bella vast nog wel van uit het ziekenhuis.’ En toen kwam alles weer terug. Dat was de eerste keer dat ze een verband legde tussen de Bella die zelfmoord had gepleegd en Bella de patiënte, het middelpunt van de therapiegroep in St. Nicholas. Misschien had ze onbewust al eerder het verband gelegd en was dat de reden waarom het verblijf van haar vader in het ziekenhuis het onderwerp van zoveel dagdromen was geweest. Het was een onthutsende gedachte.
De brief vervolgde: ‘In de krant stond een aankondiging van de rouwdienst. Die zou ik graag bijwonen. Ze was een vriendin, en ik vind het vreselijk dat ik haar niet tot steun heb kunnen zijn toen ze dat nodig had. Maar ik voel me niet opgewassen tegen die sombere plechtigheden en ik zou niet weten wat ik moest zeggen tegen haar familie en vrienden. Dus heb ik het plan opgevat om jou die dag te komen bezoeken. Dan heb ik geen tijd om te gaan zitten piekeren. Ik zou graag zien waar Bella uiteindelijk terecht is gekomen. Vreemd dat ze een eind aan haar leven heeft gemaakt zo dicht bij de plek waar mijn leven is begonnen. Misschien kunnen we een stuk gaan wandelen. Dan kan ik je de plekken laten zien waar ik vroeger altijd graag kwam. Je hoeft er niet over in te zitten hoe ik daar kom. Een kennis van me heeft aangeboden me te brengen.’
De brief eindigde op een onverwachte toon: ‘Je doet toch wel voorzichtig, hè?’ Dat ontroerde haar. Hij maakte zich doorgaans geen zorgen over haar. Zij was van hen tweeën degene die zorg droeg. Toch was het geen moment in hem opgekomen dat zijn bezoek misschien ongelegen kwam of dat zij hem nadat hij zoveel van haar had gevergd misschien niet wilde zien.
‘Het zou zijn verdiende loon zijn als ik hem nu zou bellen met de boodschap dat hij maar beter weg kan blijven,’ zei ze hardop, maar ze wist dat ze dat niet zou doen.
Ze scheurde de brief in talloze kleine stukjes, die ze met een handvol tegelijk de lucht in gooide, waarna ze toekeek hoe de wind de snippertjes over de heuvel verspreidde. Toen liep ze verder, ver buiten haar onderzoeksterrein, helemaal tot aan het dorp Langholme. Ze wilde naar de telefooncel om haar vader te bellen, maar toen stuitte ze bij toeval op het huis van de foto, het huis waar haar vader had gewoond voordat hij met haar moeder was getrouwd.
Het was veel eenvoudiger dan ze had verwacht, aan de rand van het dorp, een eind van het grote huis vandaan, al kon je Holme Park wel zien aan het eind van de lange, rechte laan. Het was natuurlijk netter dan in de tijd toen haar vader daar had gewoond. De zakken met vuilnis waren verdwenen. Ze vroeg zich af of ze een aanvaardbare reden zou kunnen bedenken om binnen even een kijkje te nemen, maar op dat moment kwam Anne Preece aanrijden, die haar meteen weer lastigviel met al haar vragen. Ze was kennelijk op de koffie geweest bij Livvy Fulwell. Dat verbaasde Grace, die niet de indruk had gekregen dat die twee zulke dikke vriendinnen waren. Het was de zoveelste waarschuwing dat ze op haar tellen moest passen.